top of page
Coosje en de geneeskundepuppies

Lekker leefbaar…met coassistenten

 

Coassistenten: Ze zijn in de ziekenhuizen waar ik kom niet weg te denken en zeker niet te negeren, want ze zijn er altijd en overal. Hoewel ik ze aan het begin van mijn patiënt-zijn weleens heb verafschuwd, vanwege al die vragen die je voor je gevoel al 150 keer hebt beantwoord bij een ander, heb ik ze inmiddels omarmd. Ze horen erbij en ik sta ze graag te woord. Net zoals de beginnende geneeskundestudent die op de afdelingen komt rondsnuffelen. Met mijn enorme ziektegeschiedenis ben ik een gewild ‘slachtoffer’ als het gaat om een studieopdracht. ‘Tante Marlous’ beantwoordt hun vragen graag. Wat is nou de moeite om mee te werken als je er toch bent en niet veel anders te doen hebt dan in je ziekenhuisbed liggen?

‘Gadverdamme, niet weer die coassistenten’ hoor ik mijn collega-patiënten regelmatig zeggen. En ja, soms zit je er inderdaad niet zo op te wachten. Op de Spoedeisende Eerste Hulp zorgt het soms voor irritaties, omdat je gewoon snel geholpen wilt worden door de juiste arts. En op de afdeling gynaecologie voelt het natuurlijk ook wat ongemakkelijk wanneer ze met z’n allen je vagina willen bekijken alsof het een kijkdoos is.

‘Maar Marlous, hoe ga je dan met de coassistenten om?’ wil je misschien weten.

Bedenk goed dat ze daar zijn voor mensen als jij en ik. Ze zijn geneeskunde gaan studeren, omdat ze mensen als jij en ik willen helpen. Je kunt ze stom vinden, maar vergeet niet dat je eigen artsen ook ooit zo zijn begonnen.

Eigenlijk hoef je maar één ding te onthouden:

 

Wees lief voor de co, je hebt ze nog hard nodig zo!

 

 

 

 

Coosje en de geneeskundepuppies

 

 

Juli 2019

 

Het is dinsdagochtend en ik bevind mij in het VUmc.

Dat is vast geen verrassende informatie, want ik hang daar vrij regelmatig rond.

Niet voor de gezelligheid hoor, al klinkt dat onderhand ook wat ongeloofwaardig.

Vandaag lig ik weer opgenomen op afdeling 4B, maar ook dat verblijf is evenmin verrassend, want ook opnames zijn bij mij geen uitzondering.

 

Dinsdag is op deze afdeling de dag van de visite, de grote visite. Of dat inhoudt dat je dan in je kamer met koffie en gevulde koeken klaar moet zitten om gasten te ontvangen? Nee, maar dat zou best een gezellig plan zijn, maar voor het ontvangen van een grote groep artsen, artsen in opleiding, coassistenten, geneeskundestudenten en verpleegkundigen is dat niet echt gebruikelijk. Ze komen altijd met velen je kamer binnenstappen, waarna je je als patiënt al snel als een kermisattractie voelt wanneer ze om je bed komen staan om je te woord te staan.

 

Vandaag zie ik naast de voor mij wat bekende gezichten een hoop nieuwe gezichten waar ik eigenlijk meteen van wil weten wie het zijn.

Lieflachend kijkt ze mij aan, één van de coassistenten die met de artsen en de verpleegkundigen mee is gekomen naar mijn ziekenhuiskamer. Ongetwijfeld heeft ze mij haar naam verteld, maar ik weet het nu al niet meer. Ik ben de laatste jaren zo ontzettend slecht geworden in het onthouden van namen, maar gezichten vergeet ik daarentegen zelden. Ook háár gezicht zal ik dus niet vergeten. Laat ik haar voor het gemak Coosje noemen. De nefroloog doet voornamelijk het woord, maar ook Coosje stelt vragen en luistert aandachtig naar wat ik te vertellen heb.

Ze kijkt me zo lief aan dat het lijkt alsof ze naar een nest pasgeboren puppy’s kijkt. Nog geen vijf minuten staat ze in mijn kamer, maar ik besluit nu al dat ik deze coassistente ‘goedkeur’. Coosje heeft een buitenlands accent en ik ben benieuwd waar ze vandaan komt. Ik kan het accent niet helemaal plaatsen. Ze lijkt Aziatisch, maar haar accent klinkt niet zo. Ze is bloedmooi, ze lijkt wel een actrice uit zo’n heerlijke nooit eindigende ziekenhuisserie.

Ik val niet op vrouwen, maar Coosje heeft zo’n prettige uitstraling dat ik wel naar haar moet kijken. Ik denk dat ze Amerikaanse is. Het zou mij niets verbazen als ze een enorm succesvolle studente is van een prestigieuze universiteit.

 

Nadat de arts zijn zegje heeft gedaan loopt het groepje weer mijn kamer uit.

Nog geen half uur later komt Coosje weer mijn kamer inlopen. Ze kijkt mij weer zo lieflachend aan en vraagt: ‘Hoe gaat het met jou?’ Ik antwoord dat het goed gaat, want dat is mijn standaardantwoord. ‘Ik bedoel niet lichamelijk, maar psychisch’ zegt Coosje ‘Ik las je dossier en het is een nogal indrukwekkend verhaal’. Ik lach, omdat ik weet wat ze bedoelt. Het is ook bijna lachwekkend hoe dik dat medisch dossier van mij is.

‘Maar gaat het wel goed? Heb je goede psychische hulp? Ik kan me voorstellen dat het allemaal zwaar voor je is’. Ik antwoord dat ik het zo lief vind dat ze het vraagt en dat mijn leven inderdaad niet altijd makkelijk is. ‘Wordt er wel genoeg aan je gevraagd hoe het met je gaat? Ik denk dat artsen te vaak bezig zijn met het lichamelijke gedeelte en het psychische over het hoofd zien’, vraagt Coosje.

 

Omdat ik merk dat haar vragen me emotioneren, probeer ik met het zelf stellen van een paar vragen de aandacht af te leiden van dit gespreksonderwerp. ‘Ik kan je accent niet helemaal plaatsen. Waar kom je vandaan?’ vraag ik Coosje. ‘Uit Noorwegen, maar ik ben half Japans’ antwoordt ze mij.

‘O je bent Noors, ik dacht dat je Amerikaanse was’ zeg ik. ‘Hoe kom je hier dan in Nederland terecht?’ wil het nieuwsgierig aagje in mij weten.

‘Vanwege de liefde’ zegt Coosje. ‘Dat vind ik een enorm goede reden’, laat ik haar weten. Terwijl ik nog een aantal vragen op Coosje afvuur, merk ik dat ze liever mij wat vragen stelt. ‘Maar hoe voel je je nou?’ wil ze nu toch echt weten.

Ik begin te vertellen over mijn angsten en frustraties. Ik lig weer eens opgenomen met een infectie en ze willen mij naar huis sturen en thuis via de thuiszorg de antibioticakuur laten afmaken. ‘Hoe zien ze dat voor zich? Dat ik dat zelf eventjes regel en dan om de dag terug moet komen om een nieuw infuus te laten plaatsen? Die dingen sneuvelen bij mij om de dag. Dat prikken is een ramp en lukt bijna niemand. Ik word doodnerveus van de gedachte dat ik straks thuis ben met dat infuus en die kuur. Ik kan een hoop zelf, maar er zijn grenzen’.

Coosje kijkt me begripvol aan en zegt: ‘Ik snap je, maar ik weet zeker dat jij dat allemaal perfect zelf kunt doen thuis. Volgens mij regel je al veel zelf, dus dit lukt jou ook wel.

Ze willen jou gewoon naar huis hebben, omdat je thuis veiliger zit dan in een ziekenhuis met al die bacteriën’. En daarin moet ik Coosje gelijkgeven, want hoe vaak heb ik hier al het norovirus of andere gekkigheden opgelopen? Ik kan het niet meer op één hand tellen.

‘Ja, je hebt gelijk’ zeg ik Coosje en: ‘Wat praat je eigenlijk goed Nederlands’ erachteraan.

Ik stel Coosje nog een hoop vragen en Coosje vraagt mij ook een heleboel. We praten over het ziekenhuis, studies, het wonen in Nederland en nog een aantal normale-mensen-onderwerpen. Ik vind Coosje een bijzonder mens, want nog nooit heeft een Coassistent zoveel aandacht aan me besteed. Het gesprek met Coosje doet me goed, het is fijn om gezien te worden als mens achter de patiënt. En ik ben dol op coassistenten die ook laten zien dat ze vooral mens zijn naast het werk waar ze in zijn geïnteresseerd. 

Terwijl ze weer uit mijn kamer wegloopt om zich weer te voegen bij de groep denk ik: ‘Wat een lieverd’.

 

Aan het einde van de dag zie ik iemand mijn kamer in komen lopen. Het is Coosje weer.

‘Hoi, ik wil je nog even dag zeggen. Ik heb twee weken vakantie, dus dan ben je al weg als ik weer terugkom. Ik wil je graag bedanken voor je openheid. En ik ben zo blij dat ik je heb ontmoet’ hoor ik Coosje zeggen. Ik krijg een brok in mijn keel en voel tranen opkomen. ‘Niet janken stomme trut’ zeg ik in mijzelf. Ik kijk Coosje aan en zeg: ‘Mag ik jou ontzettend bedanken voor wie jij bent? Mag ik jou zeggen dat ik als patiënt waanzinnig blij ben dat je deze studie bent gaan doen? Wat ga jij een heleboel patiënten blij maken met jouw werk’.

Terwijl ik nog uren kan doorgaan met Coosje complimenteren neemt Coosje afscheid met: ‘Ik hoop jou nog heel lang te kunnen volgen in het ziekenhuis’ waarna ik antwoord: ‘Ik hoop jou ook nog vaak tegen te komen als ik hier in het ziekenhuis ben’. Het gesprek lijkt bijna afgerond als ik Coosje toch nog besluit te zeggen dat ze een perfecte arts zou zijn voor de longafdeling. Nee, natuurlijk heb ik er geen verstand van en er ook niets van te vinden, maar ik denk aan al die patiënten met Pulmonale Hypertensie. Wat gun ik ze een arts als Coosje. 

bottom of page